Academische vaardigheden kunsthistorici

3600 Opzet

Je maakt de opzet voor je uiteindelijke werkstuk in de loop van de fase waarin je je onderzoek aan het uitvoeren bent. Je gaat namelijk bij voorkeur al schrijven nog voor je alle bronnen hebt bestudeerd die je nodig denkt te hebben. Want pas tijdens het schrijven merk je wat je precies nodig hebt.

[collapsibles]

[collapse title=”3611 Je materiaal en je gedachten ordenen”]

De onderzoeksvraag en de deelvragen zijn leidend voor de opzet. Want een wetenschappelijk werkstuk is het antwoord op een vraag, met de antwoorden op de deelvragen als tussenstappen.

Al het materiaal en alle ideeën die nodig zijn om de lezer een antwoord te kunnen presenteren moeten dus een plaats krijgen in de tekst, de rest kan weg.

In de praktijk kan je de onderzoeksvraag en de deelvragen niet altijd één-op-één omzetten naar paragrafen in een tekst. Net als bij het opstellen van je onderzoeksplan kunnen praktische ordeningsmethoden je helpen om tot een structuur te komen.

[/collapse]

[collapse title=”3612 De opzet”]

Je formuleert je opzet zoveel mogelijk in hele zinnen, in correct Nederlands. Daarmee dwing je jezelf om helder te denken.

In de opzet kan je wellicht allerlei zaken uit je onderzoeksplan overnemen, zoals de onderzoeksvraag, de methode en de verantwoording.

De opzet van je werkstuk heeft de volgende onderdelen:

  • Inleiding
    • Je beschrijft je onderwerp, je onderzoeksvraag en de deelvragen, de historiografische, wetenschappelijke (en eventueel maatschappelijke) verantwoording daarvan, waaronder dus een overzicht van de stand van zaken van het onderzoek naar jouw onderwerp, het theoretisch kader en de methode en de keuzes die je daarin gemaakt hebt.
  • Paragraaf 1: Deelvraag 1
    • Je noteert in een paar zinnen de strekking van het antwoord op de deelvraag. Zo nodig verdeel je die in subparagrafen, of in toekomstige alinea’s, met deelonderwerpen.
    • Je geeft ook al zoveel mogelijk aan welke feiten, citaten, afbeeldingen en dergelijke de argumenten steunen voor de beweringen die je doet.
  • Paragraaf 2: Deelvraag 2
    • ….
  • Conclusie
  • Bronnenlijst
  • Afbeeldingenlijst(indien van toepassing)
  • Bijlagen(indien van toepassing) In bijlagen kan je informatie kwijt die te wijdlopig of te feitelijk is voor de lopende tekst, maar die wel informatief is voor de lezer. Doorgaans bevatten bijlagen alleen informatie die je de door eigen onderzoek hebt vergaard, en dus geen gegevens die lezers ook gemakkelijk in andere publicaties zouden kunnen vinden.

[/collapse]

[collapse title=”3613 Een keurslijf?”]

Misschien krijg je het benauwd bij het idee dat je eerst een plattegrond voor je werkstuk moet maken voor je gaat schrijven, en dat je die dan binnen de lijntjes moet gaan inkleuren. Maar net als het onderzoeksplan is de opzet een werkdocument, iets wat kan veranderen.

Bovendien zal niemand je verbieden op welk moment dan ook vrijelijk je ideeën uit te schrijven. Die stukken tekst krijgen wellicht een plaats in je opzet, of vormen ze de basis voor je opzet.

[/collapse]

[collapse title=”3614 Meer over de conclusie “]

In de conclusie komen de gedachtelijnen uit de voorafgaande hoofdstukken bij elkaar. Je hoeft daarin dus niet een samenvatting van de hele tekst te geven.

Je geeft in de conclusie antwoord op de vraag die je in de inleiding van je tekst hebt gepresenteerd, met de belangrijkste argumenten. Je kan dat antwoord formuleren aan de hand van de antwoorden op de deelvragen.

In principe staat er in een conclusie geen nieuwe informatie. Alle feiten die je wilde behandelen zijn aan bod geweest in de voorafgaande hoofdstukken.

Bij grotere werkstukken, zoals je eindscriptie, zal je in de conclusie ook terugblikken op het onderzoek: welke zaken zijn gelukt, welke niet. Verder kan je ook suggesties doen voor nader onderzoek. Alleen dit onderdeel kan eventueel nieuwe informatie bevatten.

[/collapse]

[/collapsibles]